Carl Weber
Carl Weber (Köln, 1820 – Roermond, 1908)
Het ouderlijk huis van architect Carl (Karl, Charles of Karel) Weber stond in de Innenstad van het katholieke Keulen te midden van een tiental nog uit de middeleeuwen stammende romaanse kerken en, belangrijk voor zijn latere ontwikkeling tot kerkarchitect, hij woonde daar op een paar honderd meter van de befaamde gotische Dom. Juist in die periode was men volop aan het werk voor de restauratie en de voltooiing van de grootste gotische kathedraal in Duitsland. (De bouw van de Kölner Dom was begonnen in 1248, maar wegens geldgebrek onvoltooid gestopt in de 16e eeuw. Driehonderd jaar later werd de bouw in 1824 hervat en uiteindelijk in 1880 voltooid, inclusief de beide kenmerkende torens.)
Over de opleiding van Weber is weinig bekend. Na de middelbare school heeft hij waarschijnlijk een particuliere opleiding tot timmerman gevolgd en daarna in Aken een opleiding tot architect. Er zijn geen aanwijzingen dat hij opgeleid werd of werkzaam is geweest bij de Dombauhütte. Vanaf 1845 was Weber in Keulen officieel werkzaam als architect.
Zijn opdracht voor de bouw van een kerk in het Zuid-Limburgse Amstenrade in 1851 was voor Weber de eerste opdracht in Nederland. Na zijn huwelijk met Maria Schieffer uit Roermond in 1857 vestigde hij zich definitief in Roermond. (Zijn eerste vrouw was in 1850 overleden.) Een andere belangrijke reden om naar Limburg te verhuizen was de hevige concurrentie in Duitsland, terwijl de kerkenbouw in Nederland aan het begin stond van een ware bouwexplosie. In Roermond maakte hij kennis met zijn collega Pierre Cuypers die zijn grootste concurrent op het gebied van de neogotische kerkenbouw zou worden. De bescheiden Weber bleef toendertijd en ook later, vaak ten onrechte, in de schaduw van de invloedrijke Cuypers, de autoriteit op het gebied van de neogotische kerkenbouw.
In een periode van 40 jaar heeft Weber een veertigtal kerken gebouwd, voornamelijk in de bisdommen Limburg en ’s Hertogenbosch, in stijl variërend van de vroege neogotiek tot de neoromaanse stijl. Ongeveer de helft van de gebouwen is intussen afgebroken vaak ten gevolge van onherstelbare oorlogsschade. In de loop der jaren bouwde Weber een goede naam op als kerkarchitect met als hoogtepunt de koepelkerken uit zijn neoromaanse periode. Wel stond hij bekend als de architect van dure kerken. Bovendien had hij de gewoonte de projekten in eigen beheer uit te voeren en alle werkzaamheden in onderdelen aan te besteden, waardoor de begroting regelmatig tot wanhoop van menige bouwpastoor fors werd overschreden.
Vanwege een oogaandoening moest hij in 1893 noodgedwongen stoppen met werken.
Oeuvre
De bouwwerkzaamheden voor de voltooiing van de imposante gotische Dom van keulen die hij in zijn jeugdjaren van nabij heeft meegemaakt, hebben zijn kerkarchitectuur sterk beïnvloed. Zeker in de beginperiode ging zijn voorkeur uit naar de neogotische stijl geïnspireerd door de late gotiek uit het gebied van de Nederrijn (de regio tussen Keulen en Kleef).
Het werk van Weber kan in drie periodes worden ingedeeld.
1.
Tijdens de eerste periode (1850-1870) ontwerpt Weber rijk gedecoreerde kerken in neo-gotische stijl gebaseerd op de late gotiek van het Nederrijngebied. De opzet is overwegend die van de zgn. Stufenhalle: een hallenkerk waarbij het middenschip en de twee smallere zijbeuken door één (zadel)dak overkapt worden. Er is geen lichtbeuk of transept. Daarnaast maakte hij ook enkele kerken in de basiliekvorm.
In deze periode maakte hij vooral gestucte gewelven, houten constructies afgedekt met een pleisterlaag van gips, de zgn. stukadoorsgotiek.
De meeste kerken bouwde hij in deze jaren, onder meer de kerk in Winssen, afgebroken in 1941, en in Puiflijk. De eerste door hem ontworpen kerk is de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk te Amstenrade in Zuid-Limburg uit 1853. Hiermee introduceerde Weber nog vóór Pierre Cuypers de neogotiek in de Nederlandse kerkarchitectuur. Het is een Stufenhalle-kerk met gestucte gewelven en een opvallend tweetorenfront. (Het schip van de Dionysiuskerk te Tilburg (1835, architect H. Essens) is het oudste neogotische kerkgebouw in Nederland.)
2.
In navolging van Pierre Cuypers baseerde Weber zich in de tweede periode (ca 1870-1880) op de bouwprincipes van de Franse gotiek uit de 12e eeuw. In plaats van stucgewelven maakte hij nu gewelven van baksteen in schoon metselwerk. In deze fase ontwierp hij zeven kerken waaronder de Martinuskerk in het Brabantse Katwijk aan de Maas. Het is een neogotische kruisbasiliek met een westtoren, bakstenen gewelven en rozetvensters naast spitsboogvensters.
3.
In de laatste fase (ca 1880-1892) ontwikkelt Weber met zijn imposante neoromaanse koepelkerken een geheel eigen stijl waarmee hij een vernieuwende stroming in de Nederlandse kerkarchitectuur introduceert. De romaanse stijl had hij al in zijn geboortestad Keulen leren kennen en waarderen. Met name de St. Aposteln en de Groß St. Martin waren een inspiratiebron voor zijn koepelkerken. Een andere inspiratiebron was de middeleeuwse romaanse Munsterkerk te Roermond, d.w.z. vóór de nog steeds controversiële ingrijpende restauratie door stadsarchitect Pierre Cuypers in de tweede helft van de 19de eeuw. Negen neoromaanse kerken met een koepel bouwde hij in deze jaren. Bij zijn koepelkerken kunnen we twee typen onderscheiden.
Enkele kerken, waaronder die van Afferden (Gld) en Overasselt, hebben een koepel die alleen van binnen zichtbaar is en aan de buitenzijde schuil gaat onder een (zadel)dak, zoals in Duitsland gebruikelijk was.
De echte Weber-koepelkerken hebben een imposante ronde/octogonale koepel boven de viering die van verre direct in het oog valt, waarschijnlijk ontworpen naar het voorbeeld van de koepel van de Dom van Florence, door Brunelleschi in de eerste helft van de 15de eeuw ontworpen. Ze worden verder nog gekenmerkt door de centraalbouw met een klaverbladvormige plattegrond (koor en de beide transepten zijn even groot en hoog). De koepelkerken in Uden, Geldrop en Lierop zijn bekende voorbeelden van een Weber-koepelkerk.
De neoromaanse kerkgebouwen van Weber vertonen alle ook nog neogotische stijlelementen. Beter kan men dan ook spreken van de neo-romanogotische bouwstijl.
In de laatste fase van zijn werkzaam leven is Carl Weber erin geslaagd om van de toen dominante neogotische kerkenbouw terug te grijpen op de romaanse traditie die hij had leren kennen tijdens zijn jeugdjaren in Keulen en een aantal unieke en vernieuwende koepelkerken te ontwerpen in de stijl van de neo-romanogotiek. Met als resultaat enkele iconische Weberkerken in het Brabantse kerkenlandschap.
Tussen Maas en Waal
De Victorkerk te Afferden
De Johannes de Doperkerk te Puiflijk
De Antonius Abt kerk te Overasselt
De Antonius van Paduakerk te Winssen uit 1863, afgebroken in 1941
De Victorkerk (1890-1891) en de Antoniuskerk (1891) zijn samen met de koepelkerk in Lierop (1890-1892) de laatste kerken die Carl Weber heeft ontworpen.
Bron
André van Deursen, Carl (karel) Weber 1820-1908, van stukadoorsgotiek tot koepelkerk, Hilversum 2020
Paul Smeets, 100 jaar St. Petrus Uden 1890-1990, Uden 1990, 3-33
www.archimon.nl/architects/cweber