Toen Maurits van Nassau, zoon van Willem van Oranje, in 1591 Nijmegen veroverde op het Spaanse leger kwam ook het gebied tussen Maas en Waal onder het gezag van de Republiek der zeven verenigde Nederlanden. Dit had tot gevolg dat de overwegend katholieke bewoners van het gebied stelselmatig achtergesteld werden: hun kerken en kerkelijke goederen werden door de calvinisten afgenomen, de kloosters opgeheven, ze werden uitgesloten van openbare funkties. Ze mochten hun geloof alleen in het geheim belijden (thuis of in een schuurkerk). Pas na de Franse bezetting in 1795 kwam er een scheiding tussen kerk en staat en kregen de katholieken geleidelijk wat meer rechten. Hun godsdienst mocht nu wel weer in het openbaar uitgeoefend worden. In het rivierengebied gebeurde dat veelal in Waterstaatskerkjes zoals in Afferden, Appeltern, Bergharen, Deest, Maasbommel. Waterstaatskerken zijn kerken gebouwd tussen 1824-1875 met financiële steun van de centrale overheid ter compensatie van de oude kerken die door de Hervormden niet teruggegeven werden aan de voormalige katholieke eigenaars of die in bouwvallige staat werden teruggegeven. Het ontwerp en de bouw waren onderhevig aan de goedkeuring en de controle van het ministerie van Waterstaat. Een ‘Waterstaatskerk‘ staat dus niet voor een bepaalde bouwstijl.
Pas met de grondwetsherziening van 1848 kwam er volledige godsdienstvrijheid in Nederland en met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie kort daarna in 1853 was normaal bisschoppelijk bestuur van de katholieke gemeenschap weer mogelijk. Beide gebeurtenissen gaven de aanzet tot de emancipatie van de katholieken en een hernieuwde bloei van het katholicisme (het Rijke Roomse Leven). Dit kwam bijzonder zichtbaar tot uiting in de bouw van nieuwe kerken. Er volgde een ware bouwexplosie van rooms-katholieke kerken. Tussen 1850 en 1920 werden ruim 800 nieuwe kerken gebouwd. Dit was ook noodzakelijk geworden omdat de bestaande kerken, waterstaatskerkjes of bouwvallige kerkjes uit vroegere tijden, te klein waren geworden voor het groeiende aantal gelovigen.
Het merendeel van deze nieuwe kerken werd gebouwd in neogotische stijl. De middeleeuwse gotische kathedralen uit het noorden van Frankrijk met hun hoog naar de hemel reikende torens en hun schitterende glas-in-loodramen werden gezien als een lichtend voorbeeld voor de kerkenbouw.
De ideale neogotische kerk is een driebeukige basiliek met een transept (dwarsbeuk), waardoor het gebouw een kruisvorm krijgt, met hoge spitsboogvensters, kruisribgewelven van baksteen en steunberen met luchtbogen. (Een basiliek heeft een middenschip dat hoger is dan de zijbeuken, waardoor hoog boven in het middenschip vensters (de lichtbeuk) gemaakt kunnen worden voor de lichtinval ). De lengte-as loopt van west naar oost (georiënteerd), met het priesterkoor naar het oosten gericht. In het oosten komt de zon op, daar ligt het hemelse Jeruzalem en uit het oosten komt het heil en redding der mensen. Tegen de westgevel staat een markante, van verre zichtbare toren met hoge torenspits.
Een kerk met vele spitsboogvensters, waarvan in elk geval de hoge, smalle vensters van het priesterkoor beglaasd zijn met gebrandschilderde glas-in-loodramen met kleurrijke taferelen uit het Oude en Nieuwe Testament en scènes uit heiligenlevens. In de gevel van het noorder- en zuidertransept een groot samengesteld spitsboogvenster met kleurige religieuze voorstellingen, met boven in de vensterboog decoratief maaswerk gevuld met veelkleurig glas. (Een samengesteld spitsboogvenster bestaat uit meerdere lancetramen van elkaar gescheiden door een middenstijl, met in de kop van het venster een tracering/maaswerk, waarvan de openingen opgevuld zijn door decoratief glaswerk.) En als bekroning naar het voorbeeld van de Franse middeleeuwse kathedralen een groot roosvenster in de westgevel.
De neogotische stijl gold niet alleen het gebouw, maar ook het interieur werd in gotische stijl aangekleed. Exterieur en interieur vormen als het ware één geheel.
Afhankelijk van de bouwlocatie en de beschikbare financiële middelen moest in de praktijk natuurlijk vaak worden afgeweken van het ideale kerkgebouw.
Een van de grootste voorvechters voor neogotische stijl was architect Pierre Cuypers (1827-1921) uit Roermond. Samen met zijn leerlingen en navolgers drukte hij zijn stempel op de kerkenbouw van katholiek Nederland in de laatste helft van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw.
De wederopbouwkerken en de nieuwe kerken in de uitbreidingswijken in de stedelijke gebieden van na de oorlog gaan minder de hoogte in. De moderne architecten ontwerpen kerkgebouwen met een grote open ruimte zonder hinderlijke zuilen en pilaren, waardoor de gelovigen actiever bij de liturgievieringen betrokken kunnen worden. Een dergelijke zaalkerk krijgt steeds meer het karakter van een multifunctionele gemeenschapsruimte.
Tussen Maas en Waal
Tijdens de periode van de Reformatie waren de bewoners van het gebied tussen Maas en Waal overwegend katholiek gebleven. Dus ook in het land tussen Maas en Waal vond in de tweede helft van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw een ongekende bouwactiviteit plaats. Overal verrezen nieuwe kerken, het merendeel in neogotische stijl. Met hun hoge kerktorens als herkenbaar baken voor de trotse dorpsbewoners. De mensen die daar toendertijd woonden, konden terecht trots zijn op hun nieuwe parochiekerken. Het dunbevolkte gebied behoorde in de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw door de regelmatige overstromingen en geïsoleerde ligging tot de armste streken van het land. De dorpen gelegen op de oeverwallen langs de rivieren of op de overstromingsvrije zandduinen tussen de rivieren telden slechts enkele honderden inwoners. Alleen Wamel, Druten en Wijchen waren wat groter. Toch slaagden de straatarme dorpsbewoners, bijna allemaal katholiek, erin hun niet bepaald goedkope kerken met een vaak overdadige inrichting (kosten f 30.000- f 60.000) van de grond te tillen. De benodigde gelden werden door de kerkgemeenschap bijeengebracht met dubbeltjes en kwartjes van de ‘gewone’ parochianen, aangevuld door milde giften van rijke boeren, vaak in de vorm van een stuk grond voor kerk en kerkhof, en van de enkele vermogende fabrikanten, zoals de eigenaren van de steenfabrieken aan de Waalkant. Soms vulde een uit een bemiddelde familie afkomstige bouwpastoor zelf de tekorten aan. Tevens verleenden parochianen in voorkomende gevallen hand- en spandiensten.
Vóór de tweede wereldoorlog stonden 29 rooms-katholieke kerken in het gebied tussen Maas en Waal. Hiervan liefst 19 in neogotische , 7 in neoromaanse en 1 in neoclassicistische stijl (in Wijchen). Door oorlogshandelingen zwaar beschadigd of om andere redenen moesten 7 kerken (alle neogotisch) in of na de oorlog afgebroken worden. Ze werden vervangen door nieuwe kerken gebouwd in een modernere bouwstijl, en meer aangepast aan een actieve deelname van het kerkvolk aan de liturgie.
Zouden we in de jaren 30 van de vorige eeuw rondkijken in het land tussen Maas en Waal dan zouden we een landschap zien vol kerken gebouwd in neo-stijlen met hoge van verre zichtbare torens, sommige een maatje te groot voor het aantal inwoners in het dorp, andere een tikkeltje te triomfalistisch. Fietsen we bijna 100 jaar later door het landschap dan zien we nog steeds dezelfde kerkgebouwen, goed onderhouden of gerenoveerd door de dorpsgemeenschap. Slechts enkele zijn, noodgedwongen, afgebroken en vervangen door bescheidener gebouwen. Door het dramatisch afgenomen kerkbezoek zijn eind 2020 wel al 9 kerken aan de eredienst onttrokken.